Terug

Competenties

Bestuurlijk-organisatorisch
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Sociaal-communicatief
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Intellectueel
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Emotioneel
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Taakgericht
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Competentieontwikkeling
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100

Competenties

Ben ik klantgericht? Hoe ga ik om met stress? Kan ik samenwerken?
In dit onderdeel laten we je jouw score zien op 29 verschillende competenties. We hanteren de indeling uit het boek “The Art of Management” van M.A. Nieuwenhuis (ISBN-13: 978-90-806665-1-1, 2003-2010). Competenties omvatten kennis, vaardigheden en eigenschappen die relevant zijn voor de (nieuwe) werkomgeving, maar kunnen ook nuttig zijn voor privé en voor studenten tijdens de studie.

- Waar de voorgaande onderdelen stabiel zijn is dit onderdeel goed te ontwikkelen.
- Zie het als een 0-meting, we laten je hier zien of je de 29 competenties de afgelopen 6 tot 8 maanden hebt gebruikt en hoe je hier op scoort, het gaat vooral om het gedrag wat je laat zien.
- Je kunt de competentie categorieën allemaal open klikken.
- Je kunt vervolgens op elke competentie klikken. (Dan krijg je een pop-up)
- Bovenaan vind je de algemene beschrijving van de competentie.
- Binnen elke competentie tonen we vervolgens drie hoofd thema’s met daaronder gedragingen.
- Voor competenties waar je boven de 40% scoort, is minder inspanning vereist en beheers je momenteel al goed.

De kleuren:
Oranje = Je beheerst de basis van de competentie
Groen = Je bent ervaren in deze competentie
Blauw = Je bent een expert in deze competentie

Het gaat vooral om het gedrag wat je nu laat zien. Als je een half jaar of langer het gedrag toepast wat je zou willen ontwikkelen zal je score op die competentie omhoog gaan.

Tip: Als je op zoek gaat naar een andere functie, overweeg dan een functie waar competenties in voorkomen waarin je tussen de 40-50 scoort. Als je je juist wilt ontwikkelen, analyseer dan de gedragingen op de verschillende niveaus en integreer dit in je ontwikkelplan.

Leidinggeven

Het bepalen van duidelijke doelstellingen en zorgen dat medewerkers bijdragen aan het realiseren ervan.

Stimuleren en motiveren
0 20 40 60 80 100
  • Je stimuleert en motiveert mensen om zich in te zetten voor de organisatiedoelstellingen, je biedt ondersteuning als dat nodig is en kiest passende motivatiemiddelen
  • Je bevordert een productieve en plezierige werkomgeving
  • Je draagt de visie en missie van de organisatie uit en stimuleert anderen om dat ook te doen
  • Je geeft ruimte en verantwoordelijkheid aan medewerkers om initiatieven te ontplooien
  • Je geeft complimenten en beloont medewerkers voor individuele en gezamenlijke resultaten
Coördineren
0 20 40 60 80 100
  • Je kunt goed delegeren en zorgt voor een goede werkverdeling
  • Je zorgt dat afspraken, regels, procedures en kwaliteitseisen worden nageleefd
  • Je vraagt naar en waardeert de inbreng van medewerkers
  • Je bewaakt de voortgang bij het halen van de doelstellingen
  • Je (h)erkent prestaties en spreekt medewerkers aan op de geleverde bijdragen en resultaten
Strategische besluitvorming
0 20 40 60 80 100
  • Je geeft leiding aan discussies over het strategische beleid en het langetermijnperspectief van de organisatie
  • Je creëert commitment in de organisatie door het neerzetten van een aansprekende visie, plannen en doelen te stellen en hier consequent naartoe te werken
  • Je hebt oog voor en anticipeert op relevante ontwikkelingen in de omgeving van de organisatie en vertaalt deze ontwikkelingen naar strategisch beleid

Visie

Onderkennen van feiten, trends en toekomstige ontwikkelingen. Deze in de ruimere context en het lange-termijnperspectief plaatsen van het eigen werkterrein, vakgebied en/of organisatie(onderdeel). Afstand nemen van de dagelijkse praktijk.

Vertalen van feiten, trends en ontwikkelingen
0 20 40 60 80 100
  • Je levert een bijdrage aan de visie ontwikkeling van je eigen organisatieonderdeel in relatie tot de visie van de organisatie als geheel
  • Je draagt de visie van de organisatie intern en extern uit
  • Je onderkent trends en ontwikkelingen in je vakgebied, vertaalt deze naar mogelijkheden
  • en komt met concrete ideeën en doet voorstellen
  • Je ontwikkelt voorstellen en plannen op basis van de strategie van het organisatieonderdeel, je communiceert hierover en onderkent de effecten op de (middel) lange termijn
Vooruitkijken
0 20 40 60 80 100
  • Je kent de missie en strategie van je eigen organisatie (onderdeel)
  • Je denkt en praat mee over de strategie van je eigen organisatie (onderdeel)
  • Je legt een relatie tussen de strategie en je eigen activiteiten
Ontwikkelen en uitdragen van een toekomstbeeld
0 20 40 60 80 100
  • Je neemt initiatief voor strategische beleidsontwikkeling
  • Je schat het belang in van juridische, politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, onderkent trends en vertaalt deze naar strategische keuzen en acties voor de organisatie of het organisatieonderdeel
  • Je stimuleert en faciliteert anderen om bij te dragen aan strategische beleidsvorming

Plannen en organiseren

Op een effectieve manier doelen en prioriteiten bepalen en de benodigde tijd, activiteiten en middelen aangeven om bepaalde doelen te bereiken.

Effectief plannen en organiseren van eigen werk
0 20 40 60 80 100
  • Je weet wat je moet doen en neemt (binnen kaders) zelf initiatief.
  • Je stelt doelen en prioriteiten in je eigen werk.
  • Je rondt je werk op tijd af.
  • Je komt afspraken na.
Coördineren van het eigen werk en dat van anderen
0 20 40 60 80 100
  • Je zorgt voor de beschikbaarheid van de middelen die voor het bereiken van de doelstellingen nodig zijn.
  • Je hebt overzicht over de uit te voeren taken.
  • Je geeft aan hoe het werk efficiënt en effectief kan worden ingedeeld en uitgevoerd, je maakt duidelijke afspraken en geeft verwachtingen aan (wie, wat wanneer).
  • Je stelt doelen en prioriteiten in je eigen werk en dat van anderen.
Sturen op hoofdlijnen
0 20 40 60 80 100
  • Je ziet toe op een efficiënte en effectieve besteding van middelen
  • Je stuurt de planning en organisatie van werkzaamheden aan en ondersteunt anderen daarbij
  • Je anticipeert op ontwikkelingen die van invloed zijn op de doelen van de organisatie en past planningen en doelstellingen hierop aan
  • Je doet meerdere zaken tegelijk, kunt daarbij snel schakelen van het een naar het ander en je houdt de hoofdlijnen in het oog

Resultaatgerichtheid

Gericht zijn op het vertalen en concretiseren van doelen en het realiseren van resultaten volgens tijdpad, normen en afspraken.

Bewaken van doelstellingen en het nemen van eigen initiatief
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt jezelf ambitieuze doelen.
  • Je maakt een goede afweging tussen inspanning en mogelijk resultaat.
  • Je bent vasthoudend in het zoeken naar oplossingen voor ingewikkelde problemen en stelt zo nodig je aanpak bij.
  • Je besteedt je tijd effectief en efficiënt.
  • Je spreekt medewerkers aan op hun resultaten en rekent hen erop af als ze het afgesproken resultaat niet behalen.
  • Je werkt outputgericht en stelt prioriteiten.
Zich inzetten om gestelde doelen te bereiken
0 20 40 60 80 100
  • Je maakt duidelijke afspraken over de te realiseren doelen en je eigen bijdrage daaraan.
  • Je zet je zichtbaar in om de gestelde doelen te realiseren.
  • Je geeft tijdig aan wanneer er knelpunten in het werk optreden.
  • Je bent vasthoudend bij verstoringen en tegenslag.
Gericht zijn op het behalen van doelen en resultaten op lange termijn
0 20 40 60 80 100
  • Je realiseert verbeteringen in de werkzaamheden en randvoorwaarden, zowel binnen als buiten je eigen aandachtsgebied.
  • Je stelt meetbare (strategische) doelstellingen op en definieert de resultaten op langere termijn.
  • Je maakt afspraken over de manier waarop lange-termijndoelen behaald moeten worden en je toetst en borgt de naleving van afspraken.
  • Je stimuleert anderen tot het stellen en realiseren van ambitieuze doelen en vertoont hierin voorbeeldgedrag.
  • Je faciliteert anderen of neemt obstakels voor anderen weg, zodat gemeenschappelijke doelen kunnen worden bereikt.

Ondernemen

Kansen zien en deze omzetten in acties die bijdragen aan betere resultaten van de organisatie.

Actief kansen benutten en vertalen
0 20 40 60 80 100
  • Je houdt je actief bezig met de toekomst en de continuïteit van de organisatie.
  • Je zoekt kansen en neemt initiatief binnen je vakgebied en je vertaalt ze naar praktische producten of diensten.
  • Je speelt in op signalen vanuit de omgeving en koppelt hier acties aan, je laat kansen niet liggen.
  • Je durft (verantwoorde) risico's te nemen om bestaande oplossingen en aanpakken te verbeteren.
  • Je bent commercieel ingesteld.
Signaleren van kansen
0 20 40 60 80 100
  • Je staat open voor verandering, verbetering en vernieuwing.
  • Je schat signalen goed in.
  • Je speelt in op wensen van de klant.
Stimuleren van ondernemerschap
0 20 40 60 80 100
  • Je vertaalt ontwikkelingen in de omgeving naar andere dan normale plannen, ook buiten je eigen vakgebied.
  • Je stuurt vernieuwende activiteiten aan, enthousiasmeert anderen en je kunt succes verkopen.
  • Je start activiteiten en stimuleert anderen tot verbetering en vernieuwing.

Samenwerken

Samenwerken Het vermogen om samen met anderen aan een gemeenschappelijk doel te werken, ook als dit doel niet direct van persoonlijk belang is.

Op eigen initiatief met anderen werken aan een gezamenlijk resultaat
0 20 40 60 80 100
  • Je biedt gevraagd en ongevraagd hulp aan en vraagt waar nodig zelf om hulp.
  • Je maakt heldere en meetbare afspraken.
  • Je wisselt op eigen initiatief informatie, kennis en ideeën uit met medewerkers of collega's in het kader van het gemeenschappelijke doel.
  • Je verwerkt meningen van anderen in je eigen ideeën, plannen en werkwijzen.
Meewerken en informeren van anderen
0 20 40 60 80 100
  • Je toont belangstelling voor collega's en helpt hen op verzoek.
  • Je komt gemaakte afspraken na.
  • Je deelt informatie en ervaringen met anderen.
  • Je geeft je eigen mening, vraagt de mening van collega's en houdt er rekening mee.
  • Je draagt bij aan het gemeenschappelijke doe.
Stimuleren van samenwerking
0 20 40 60 80 100
  • Je moedigt anderen aan om samen te werken en hun ideeën te uiten.
  • Je komt met suggesties om het gezamenlijke resultaat te verbeteren.
  • Je stimuleert medewerkers of collega's om informatie en kennis met elkaar te delen.
  • Je bevordert de goede onderlinge verstandhouding en geeft opbouwende kritiek en feedback.

Betrokkenheid

Zich verbonden voelen met en loyaal zijn aan de organisatie en het werk.

Handelen in het belang van de organisatie
0 20 40 60 80 100
  • Je draagt bij aan de doelen en waarden van de organisatie.
  • Je stelt je expliciet achter genomen beslissingen en verdedigt deze waar nodig binnen en buiten de organisatie.
  • Je bent bereid om je extra in te spannen voor de organisatie Je stelt het organisatiebelang voorop.
Verantwoordelijkheid nemen voor eigen werk!
0 20 40 60 80 100
  • Je accepteert de doelen en waarden van de organisatie.
  • Je committeert je aan de werkwijzen van de organisatie en handelt daarnaar.
  • Je staat voor je eigen werkgebied in relatie tot het organisatiebelang.
  • Je bent trots op de organisatie.
Stimuleren van betrokkenheid
0 20 40 60 80 100
  • Je hebt voortdurend zicht op het functioneren van medewerkers of collega's en corrigeert of ondersteunt hen waar nodig.
  • Je kunt anderen motiveren en binden voor een gezamenlijk doel.
  • Je draagt de doelen en waarden binnen en buiten de organisatie uit.

Overtuigingskracht

Op het juiste moment, met de juiste stijl en de juiste argumenten instemming verkrijgen voor ideeën en voorstellen. Op tactvolle manier opkomen voor de eigen mening, behoeften of belangen. Belangentegenstellingen met een grote emotionele lading op een tactvolle wijze hanteren en oplossen.

Zich verplaatsen in de ander en met verschillende standpunten omgaan
0 20 40 60 80 100
  • Je beargumenteert je eigen mening vanuit verschillende perspectieven
  • Je geeft aan wat de voordelen zijn van je eigen mening voor de ander
  • Je weerlegt de mening of bezwaren van anderen door middel van argumenten
Helder en logisch argumenteren
0 20 40 60 80 100
  • Je kunt je eigen mening goed onderbouwen en verwoorden
  • Je gelooft in je eigen standpunt en weet dit over te brengen
  • Je toont begrip voor de meningen en standpunten van anderen
Overtuigend zijn in situaties met uiteenlopende belangen en anderen ondersteunen
0 20 40 60 80 100
  • Je (h)erkent onderliggende belangen en emoties en geeft gezamenlijke belangen aan
  • Je overwint weerstand door voorbereiding, vasthoudendheid en uitstralen van geloof in je standpunt
  • Je geeft anderen ondersteuning om beter te argumenteren en de juiste tactiek te kiezen

Organisatiebewustzijn

Het vermogen om relaties en effecten van -politieke- krachtenvelden binnen (en buiten) de organisatie in te schatten en te begrijpen en op basis hiervan te handelen.

Inzicht hebben in de organisatie
0 20 40 60 80 100
  • Je kent de formele en informele structuur van de organisatie en begrijpt de eigen positie daarbinnen
  • Je kent de formele besluitvormingsstructuur van de organisatie:beleid, regels en procedures 
  • Je hebt inzicht in de informele besluitvormingstructuur
  • Je hebt oog voor de organisatiecultuur
Handelen op basis van kennis van de organisatie en omgevingsontwikkelingen
0 20 40 60 80 100
  • Je schat in wat de gevolgen van handelingen en adviezen zijn, vanuit een goed inzicht in de organisatie 
  • Je bent op de hoogte van de ongeschreven spelregels en kent de weg binnen de eigen informele organisatie en maakt daar effectief gebruik van 
  • Je bent in staat draagvlak te verwerven/creëren; legt contacten met andere afdelingen/instanties zet bruikbare, ondersteunende netwerken op
  • Je signaleert relevante omgevingsontwikkelingen en integreert deze in het werk 
  • Je draagt bij aan de bevordering van de gewenste organisatiecultuur
Bevorderen van het organisatiebewustzijn
0 20 40 60 80 100
  • Je maakt een inschatting van de (politieke) haalbaarheid van de ontwikkelde of te ontwikkelen plannen, voorstellen en adviezen 
  • Je kent de omgevingsfactoren waarbinnen betrokken partijen zich bewegen en begrijpt onderliggende issues en (politieke) krachten 
  • Je bent medeverantwoordelijk voor het realiseren van de gewenste organisatiecultuur 
  • Je geeft anderen inzicht in de krachtenvelden in en om de organisatie "

Netwerken

Netwerken zoeken, opbouwen en onderhouden van contacten en samenwerking met collega's, klanten en overige potentiële relaties die van belang zijn voor de doelen van de organisatie en/of het onderdeel.

Leggen van nieuwe contacten
0 20 40 60 80 100
  • Je speelt goed in op belangrijke ontwikkelingen in je netwerk
  • Je spreekt je eigen netwerk aan als je specifieke kennis of informatie nodig hebt
  • Je brengt mensen met elkaar in contact, stelt hen aan elkaar voor en stimuleert informatie uitwisseling
  • Je voelt je op je gemak tussen (on)bekenden, kunt achtergronden en relaties inschatten
  • Je stapt makkelijk op mensen af en maakt afspraken voor contactmomenten
  • Je zoekt samenwerking met interne en externe partners uit wederzijds belang
Onderhouden van contacten
0 20 40 60 80 100
  • Je houdt belangrijke ontwikkelingen in je netwerk bij
  • Je toont interesse voor de zakelijke en persoonlijke omstandigheden van je gesprekspartner, luistert actief en gaat het gesprek aan
  • Je onderhoudt makkelijk contacten in uiteenlopende situaties
  • Je neemt regelmatig contact op met anderen om je bestaande netwerk te onderhouden
  • Je bezoekt gelegenheden waar je de kans hebt om je netwerk te onderhouden
Uitbouwen van een professioneel en invloedrijk netwerk
0 20 40 60 80 100
  • Je anticipeert op belangrijke ontwikkelingen in je netwerk
  • Je gaat samenwerkingsverbanden aan waardoor de organisatie haar doelen beter kan bereiken
  • Je gebruikt je eigen netwerk om anderen te ondersteunen
  • Je stimuleert anderen om hun interne en externe contacten te onderhouden, nieuwe contacten te leggen en je geeft tips

Klantgerichtheid

Het vermogen in te spelen op en tegemoet te komen aan vragen, wensen, behoeften en belangen van zowel interne als externe klanten.

Op eigen initiatief met passende voorstellen komen en actief meedenken
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt je actief hulpvaardig en adviserend op voor klanten en je hebt grondige kennis van de klant
  • Je streeft actief naar verhoging van de klanttevredenheid en kwaliteitsverbetering
  • Je onderhoudt de relatie met de klant en werkt aan potentiële relaties
Servicegericht zijn
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt je hulpvaardig op bij vragen van klanten
  • Je onderneemt snel en adequaat concrete acties naar aanleiding van klantvragen
  • Je bent gericht op het leveren van kwaliteit
  • Je toont integriteit en eerlijkheid in het contact en maakt duidelijke afspraken over service, kwaliteit en levering
Anderen stimuleren om de dienstverlening aan klanten te optimaliseren
0 20 40 60 80 100
  • Je denkt spontaan met de klant mee, hoort zo nodig de vraag achter de vraag en ziet de mogelijkheden en beperkingen
  • Je vertaalt de informatie van de klant naar een realistisch voorstel, gericht op toegevoegde waarde voor klanten
  • Je onderneemt extra acties om de relatie met klanten op te bouwen of te versterken.
  • Je stimuleert en faciliteert anderen om actief klantgericht te werken

Communicatieve vaardigheden

Ideeën en informatie mondeling en schriftelijk helder en duidelijk kunnen overbrengen, zodanig dat de essentie wordt begrepen en met een effectief gebruik van de bestaande communicatiemiddelen. Afhankelijk van de situatie of het doel een geschikte vaardigheid of een passende wijze van communiceren vinden.

Effectief en efficiënt informatie zenden en ontvangen
0 20 40 60 80 100
  • Je presenteert je gemakkelijk en legt contacten in verschillende sociale omgevingen
  • Je bouwt een betoog logisch op en houdt de aandacht vast
  • Je toetst of je boodschap is overgekomen bij de doelgroep
  • Je stelt je open voor overleg
  • Je onderkent (non) verbale communicatie
Luisteren en overbrengen
0 20 40 60 80 100
  • Je brengt een heldere en logische structuur aan in de informatie en je wijdt niet onnodig uit
  • Je gebruikt taal die aansluit bij de boodschap en doelgroep en je gebruikt geen onnodig vakjargon
  • Je spreekt rustig en goed verstaanbaar (snelheid, volume, articulatie) en je maakt effectief gebruik van woord, gebaar en hulpmiddelen
  • Je schrijft helder, beknopt en foutloos (woordkeuze, spelling, grammatica)
  • Je toont belangstelling en betrokkenheid, luistert actief en vraagt naar iemands mening, advies en welbevinden
  • Je legt dingen rustig en zeker uit, net zolang totdat je boodschap volledig is overgekomen
Zorgen voor een goed communicatieklimaat
0 20 40 60 80 100
  • Je hebt aandacht voor de behoeften, belangen, emoties en opvattingen van anderen en je anticipeert hierop door je verbale en non-verbale communicatiestijl aan te passen
  • Je maakt complexe onderwerpen begrijpelijk voor anderen
  • Je stimuleert anderen tot helder communiceren
  • Je bevordert de onderlinge communicatie

Analytisch vermogen

Signaleren van problemen, verbanden zien, gefundeerde conclusies trekken en consequenties inschatten. Complexe problemen opdelen in onderdelen en hoofden bijzaken onderscheiden. Gebruik maken van logica.

Verbanden leggen en oorzaken zien
0 20 40 60 80 100
  • Je benadert een probleem vanuit verschillende invalshoeken en komt tot een genuanceerd oordeel
  • Je weet wanneer de verzamelde informatie voldoende is voor het trekken van conclusies en je maakt onderscheid tussen feitelijke informatie en interpretaties of veronderstellingen
  • Je legt verbanden tussen verschillende soorten informatie
  • Je trekt conclusies over oorzaak en gevolg van problemen
De essentie van het probleem zien
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt gerichte vragen om een probleem helder te krijgen
  • Je gaat systematisch en gestructureerd te werk in het analyseren van een probleem
  • Je verzamelt relevante informatie
  • Je onderscheidt hoofden bijzaken in aangeleverde informatie
Complexe analyses maken
0 20 40 60 80 100
  • Je overziet gevolgen op lange termijn
  • Je hebt inzicht in (onderliggende) belangentegenstellingen
  • Je plaatst het probleem in een ruimere context dan je eigen vakgebied
  • Je ziet grote lijnen en tilt vraagstukken naar een hoger abstractieniveau
  • Je brengt complexe, soms tegenstrijdige informatie terug tot de kern

Oordeelsvorming

Op basis van beschikbare informatie komen tot realistische, onderbouwde en bruikbare conclusies over mogelijke alternatieve handelwijzen.

Alternatieven afwegen en innemen van standpunten
0 20 40 60 80 100
  • Je neemt in je afwegingen meerdere invalshoeken of criteria mee, zoals klantbelang, kwaliteit, efficiëntie, kosten, personeel, doelstellingen op korte en lange termijn
  • Je neemt bij vraagstukken een persoonlijk standpunt in en kunt duidelijk aangeven op basis waarvan een oordeel tot stand is gekomen
  • Je betrekt mogelijke neveneffecten van je standpunt in de overwegingen
  • Je bent in staat om bij complexe vraagstukken te beargumenteren waarom en in welke mate het ene alternatief de voorkeur verdient boven andere
Een oordeel vormen op basis van feiten en vanuit verschillende invalshoeken
0 20 40 60 80 100
  • Je kunt snel en efficiënt de juiste informatie vergaren
  • Je weegt alternatieven af
  • Je staat open voor de mening van anderen
  • Je kunt je eigen mening goed onderbouwen
  • Je overziet de effecten van acties en besluiten die gebaseerd zijn op je eigen mening
Stimuleren van anderen om tot een onderbouwd en genuanceerd oordeel te komen
0 20 40 60 80 100
  • Je maakt onderscheid in hoofden bijzaken en prioriteert hoofdzaken
  • Je schetst de gevolgen van je oordeel op korte en lange termijn en houdt daarbij rekening met onzekere factoren
  • Je stimuleert interactie

Omgevingsbewustzijn

Volgen van relevante ontwikkelingen in de omgeving van de organisatie en het benutten van deze kennis voor de organisatie en/of het vakgebied.

Actief gebruik maken van kennis van externe ontwikkelingen
0 20 40 60 80 100
  • Je communiceert regelmatig over de betekenis die aan externe ontwikkelingen moet worden toegekend
  • Je participeert in kennisnetwerken
  • Je maakt in je werk gebruik van je kennis van ontwikkelingen
Bevorderen van het omgevingsbewustzijn
0 20 40 60 80 100
  • Je bent op de hoogte van actuele zaken en weet wat er speelt op maatschappelijk, politiek, technologisch en economisch gebied
  • Je blijft op de hoogte van ontwikkelingen binnen je eigen vakgebied
  • Je wisselt regelmatig met anderen van gedachten over externe ontwikkelingen
Zich informeren over externe ontwikkelingen
0 20 40 60 80 100
  • Je treedt binnen het vakgebied op als vraagbaak voor anderen
  • Je vertaalt relevante externe ontwikkelingen naar je eigen organisatie
  • Je ondersteunt en stimuleert anderen om informatie uit te wisselen over relevante externe ontwikkelingen

Creativiteit

Benaderen van vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken, met originele en nieuwe ideeën en oplossingen komen en doorbreken van gevestigde denkpatronen.

Met nieuwe of alternatieve ideeën en oplossingen voor de dag komen
0 20 40 60 80 100
  • Je benadert vraagstukken vanuit nieuwe en onverwachte invalshoeken
  • Je denkt conceptueel na over vraagstukken
  • Je brengt bestaande ideeën en oplossingen met elkaar in verband om tot een nieuwe oplossing of nieuw idee te komen
  • Je komt regelmatig met ongebruikelijke en innovatieve voorstellen en ideeën
Zelf vernieuwend en origineel zijn en anderen hiertoe aanzetten
0 20 40 60 80 100
  • Je benadert vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken
  • Je bent niet gebonden aan vaste patronen en (denk)kaders
  • Je verbetert bestaande werkwijzen
  • Je haakt in op nieuwe zienswijzen
Zelf vernieuwend en origineel zijn en anderen hiertoe aanzetten
0 20 40 60 80 100
  • Je ondersteunt en inspireert medewerkers in een vernieuwend denkproces
  • Je creëert synergie tussen je eigen ideeën en die van anderen om tot vernieuwende voorstellen te komen
  • Je draagt eraan bij dat vernieuwende ideeën in de organisatie tot uitvoering worden gebracht
  • Je schept een klimaat waarin creativiteit gestimuleerd wordt

Vakmanschap

Beschikken over inhoudelijke vakkennis, deskundigheid en vaardigheden die nodig zijn om het vak adequaat uit te oefenen.

Beschikken over inhoudelijke vakkennis, deskundigheid en vaardighede die nodig zijn om het vak adequaat uit te oefenen
0 20 40 60 80 100
  • Je beschikt over diepgaande actuele kennis en vaardigheden op het vakgebied
  • Je bent actief gericht op het delen van je eigen vakkennis met anderen en je maakt gebruik van de vakkennis van anderen
  • Je handelt zelfstandig, zorgvuldig en resultaatgericht
Beschikken over en toepassen van de juiste kennis en vaardigheden om de functie naar behoren te vervullen
0 20 40 60 80 100
  • Je voert opdrachten goed uit binnen de afgesproken kaders
  • Je schat situaties goed in
  • Je past je kennis en vaardigheden adequaat toe
  • Je houdt je vak bij
Excellent zijn op het vakgebied en anderen stimuleren tot competentieontwikkeling
0 20 40 60 80 100
  • Je draagt er actief aan bij dat het kennissen vaardighedenniveau van de organisatie op peil blijft
  • Je zorgt voor een excellent niveau van dienstverlening vanuit je eigen werkgebied
  • Je hebt kennis van nieuwe (technologische) ontwikkelingen op je vakgebied en in aanverwante en ondersteunende werkgebieden en je gebruikt deze informatie effectief bij de uitvoering van je eigen werk

Inlevingsvermogen

Luisteren naar en meedenken met anderen, onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen, zich verplaatsen in anderen en bewust omgaan met verschillende achtergronden en belangen.

Verplaatsen in en ondersteunen van anderen
0 20 40 60 80 100
  • Je houdt rekening met de belangen van anderen
  • Je gaat goed om met de emoties van jezelf en anderen en je geeft daarbij duidelijk aan wat de grenzen zijn
  • Je denkt mee, creëert vertrouwen en ondersteunt
  • Je brengt in een groep de onderlinge omgang ter sprake op een manier die door de anderen wordt geaccepteerd
Ontvankelijk zijn voor anderen
0 20 40 60 80 100
  • Je luistert actief en goed en je toont geduld
  • Je neemt anderen serieus en toont respect en begrip
  • Je bent belangstellend, betrokken en meelevend
  • Je verplaatst je in de situatie of belevingswereld van anderen en onderkent hun gevoeligheden, emoties, twijfels en irritaties
Omgaan met verschillen
0 20 40 60 80 100
  • Je schakelt gemakkelijk tussen verschillende rollen
  • Je kunt bij complexe situaties de verschillende belangen goed inschatten
  • Je bent je bewust van je eigen positie en de invloed van beslissingen op anderen en houdt hier rekening mee
  • Je spreekt anderen aan op hun ontwikkeling en bijdrage en stelt je daarbij kritisch op vanuit een begripvolle houding
  • Je gaat op zoek naar onderliggende problemen, redenen en oorzaken voor iemands gevoelens of gedragingen

Integriteit

In woord en gedrag handelen in lijn met algemeen aanvaarde sociale en ethische normen en waarden, ook onder moeilijke omstandigheden of druk om ervan af te wijken. Hierop aanspreekbaar zijn en anderen erop aanspreken.

Discreet handelen in alle situaties
0 20 40 60 80 100
  • Je laat iedereen te allen tijde in hun waarde.
  • Je hebt een duidelijke mening en staat open voor de mening van anderen.
  • Je hebt kennis van normen en waarden vanuit andere culturen.
  • Je gaat zorgvuldig en discreet om met vertrouwelijke of gevoelige informatie van anderen.
  • Je voorkomt belangenverstrengeling of heft deze zo mogelijk tijdig op en je maakt je eigen positie en belangen duidelijk in (zakelijke) conflictsituaties.
Handelen naar algemeen geldende normen en waarden
0 20 40 60 80 100
  • Je draagt normen en waarden uit naar buiten.
  • Je bent eerlijk en betrouwbaar.
  • Je toont respect voor anderen.
  • Je hebt geen vooroordelen en stelt je neutraal op.
Anderen aanspreken op integer gedrag en uitdragen van overtuiging
0 20 40 60 80 100
  • Je stimuleert respect en openheid in de omgang met anderen.
  • Je handelt consistent met en vanuit je overtuiging.
  • Je laat voorbeeldgedrag zien in respect, eerlijkheid en betrouwbaarheid.
  • Je signaleert niet integer gedrag en onderneemt actie.

Zelfvertrouwen

Het vermogen om weloverwogen en zelfbewust te beslissen en acties te ondernemen, ook in moeilijke omstandigheden.

Zich zelfbewust presenteren
0 20 40 60 80 100
  • Je gelooft in je eigen visie, ook als anderen het er niet mee eens zijn
  • Je stelt je kwetsbaar op en geeft gemaakte fouten openlijk toe
  • Je positioneert je door deskundigheid uit te stralen en met een overtuigende inbreng in discussies op je eigen vakgebied
  • Je hebt een stevige en weerbare opstelling in contacten
  • Je vat tegenstand of weerstand niet persoonlijk op
Vertrouwen op eigen standpunten
0 20 40 60 80 100
  • Je houdt afstand om alle relevante aspecten te overwegen en vormt je eigen, weloverwogen, onafhankelijke mening
  • Je hebt vertrouwen in je eigen standpunten en draagt deze uit
Anderen stimuleren tot een zelfbewuste houding
0 20 40 60 80 100
  • Je creëert een atmosfeer waarin gevoelens en emoties kunnen worden getoond, waar mensen zich kwetsbaar durven op te stellen en gemaakte fouten openlijk durven toe te geven
  • Je zet je eigen visie neer en als anderen een andere visie hebben confronteer je hen op een constructieve en kalme wijze
  • Je stimuleert anderen te vertrouwen op eigen kunnen

Moed

Op eigen verantwoordelijkheid (gecalculeerde) risicovolle beslissingen nemen in situaties waar direct moet worden opgetreden, ook als dit nadelige gevolgen kan hebben voor de eigen positie. Lastige situaties aanpakken en er niet omheen lopen.

Het nemen van risico en verantwoordelijkheid
0 20 40 60 80 100
  • Je neemt verantwoorde, gecalculeerde risico's
  • Je gaat goed om met verschillende soorten gedrag van mensen en kunt hierop inspelen
  • Je handelt vanuit zelfvertrouwen en eigen overtuiging, neemt beslissingen en accepteert de verantwoordelijkheid
  • Je neemt standpunten in en dwingt hiermee respect af
Doortastend en respectvol handelen
0 20 40 60 80 100
  • Je kiest in verschillende situaties het juiste gedrag
  • Je bent niet bang en gaat als het nodig is de confrontatie aan
  • Je laat je aanspreken op gedrag en staat open voor feedback
  • Je toont altijd respect voor de ander
Uitstraling hebben
0 20 40 60 80 100
  • Je handelt weloverwogen en daadkrachtig onder druk en in risicosituaties
  • Je draagt bij aan crisismanagement en neemt het voortouw bij het managen van crisissituaties
  • Je betrekt collega's bij het beslechten van een probleem of vraagstuk en geeft blijk van vertrouwen in de expertise van de ander
  • Je straalt gezag en vertrouwen uit en hebt aanzien door krachtig, consistent, consequent en vastberaden optreden

Stressbestendigheid

Effectief blijven presteren onder werkdruk, tijdsdruk, bij tegenslag, tegenspel, teleurstelling en/of kritiek. Je niet van je stuk laten brengen.

Prioriteren en relativeren
0 20 40 60 80 100
  • Je gaat constructief om met kritiek van anderen en blijft bereid om je eigen aanpak te toetsen
  • Je brengt bij (tijds)druk prioriteiten aan en blijft doeltreffend en tactisch handelen
  • Je presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en bij complicaties
Onder druk rustig blijven en professioneel afhandelen van het eigen werk
0 20 40 60 80 100
  • Je reageert rustig en vriendelijk in hectische en onvoorziene situaties
  • Je toont zelfbeheersing in situaties die emoties oproepen
  • Je blijft onder (tijds)druk effectief en geconcentreerd werken
  • Je behoudt bij confrontaties een correcte en tactvolle houding
Herkennen van stress
0 20 40 60 80 100
  • Je herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met anderen te analyseren
  • Je plant en structureert op een dusdanige manier dat stress voor jezelf en anderen wordt voorkomen
  • Je vertoont voorbeeldgedrag door onder grote druk in complexe situaties positief en optimistisch te blijven

Initiatief

Uit eigen beweging ondernemen van acties en doen van voorstellen. Niet afwachten, het voortouw nemen, anticiperen, kansen zoeken en zien, knelpunten signaleren en ernaar handelen.

Ongevraagd en zelfstandig actie ondernemen
0 20 40 60 80 100
  • Je komt met verbetervoorstellen
  • Je kijkt vooruit om op toekomstige gebeurtenissen te anticiperen
  • Je ziet kansen en grijpt ze
Meer doen dan binnen de werksituatie is opgedragen
0 20 40 60 80 100
  • Je ziet waar werk blijft liggen
  • Je pakt uit eigen beweging werkzaamheden op
  • Je biedt anderen hulp aan en/of vraagt om hulp
  • Je onderneemt actie als zaken anders en beter kunnen
Stimuleren van anderen tot initiatiefrijk gedrag
0 20 40 60 80 100
  • Je neemt het voortouw om ideeën en besluiten daadwerkelijk uit te voeren
  • Je richt zich op de toekomst om te signaleren waar kansen voor de organisatie liggen en pakt deze op
  • Je doet investeringen die effect zullen hebben op de organisatie
  • Je schept een klimaat waarin het nemen van initiatief gewaardeerd wordt

Kwaliteitsgerichtheid

Hoge eisen stellen aan de kwaliteit van een product of dienst.

Ondernemen van actie om de kwaliteit van het werk te verbeteren
0 20 40 60 80 100
  • Je grijpt in als de vereiste kwaliteit niet in orde is
  • Je vraagt feedback over de kwaliteit van het door jou geleverde werk
  • Je voelt je medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van de producten en diensten van de organisatie
  • Je streeft voortdurend naar kwaliteitsverbetering van producten en diensten
Hanteren van vastgestelde kwaliteitseisen en fouten herstellen
0 20 40 60 80 100
  • Je werkt volgens de heersende opvatting van kwaliteit
  • Je bent je constant bewust van de voorwaarden die aan de kwaliteit van het werk worden gesteld
  • Je voelt je verantwoordelijk voor de kwaliteit van je eigen werk
  • Je merkt fouten in je eigen werk op en herstelt ze
Streven naar continue verbetering van kwaliteit en anderen hiertoe aanzetten
0 20 40 60 80 100
  • Je benoemt kwaliteitscriteria voor de organisatie
  • Je zorgt dat anderen op de hoogte zijn van de gemaakte kwaliteitsafspraken
  • Je spreekt anderen aan op de kwaliteit van het geleverde werk
  • Je stelt de geleverde kwaliteit regelmatig ter discussie
  • Je stimuleert tot het doen van verbetervoorstellen

Besluitvaardigheid

Beslissingen durven nemen, erachter staan en ernaar handelen, ook als de informatie beperkt is en zaken onzeker zijn of risico's inhouden. Knopen doorhakken en beslissingen niet onnodig uitstellen.

Op eigen initiatief nemen van beslissingen en ondernemen van actie
0 20 40 60 80 100
  • Je neemt beslissingen als er nog geen volledige informatie beschikbaar is
  • Je neemt beslissingen als de gevolgen ervan niet volledig bekend zijn
  • Je beargumenteert genomen besluiten met het oog op het aanvaarden ervan door belanghebbenden
Een besluit nemen na afweging van alle relevante aspecten
0 20 40 60 80 100
  • Je houdt in je afweging rekening met alle relevante aspecten en beslist vervolgens snel en slagvaardig
  • Je blijft achter gemaakte keuzes staan
  • Je handelt naar genomen beslissingen en voelt je er verantwoordelijk voor
Anderen betrekken bij besluitvorming en stimuleren tot het zelf nemen van beslissingen
0 20 40 60 80 100
  • Je neemt cruciale beslissingen in complexe situaties die grote gevolgen (kunnen) hebben
  • Je betrekt anderen bij de besluitvorming
  • Je besteedt veel aandacht aan communicatie in het besluitvormingsproces
  • Je zorgt voor draagvlak voor genomen beslissingen
  • Je zet anderen, ook in complexe situaties, aan tot het nemen van beslissingen

Flexibiliteit

Effectief aanpassen bij veranderende omstandigheden, weerstand, problemen of kansen door van werkwijze te variëren en zo het gestelde doel te bereiken.

Ontwikkelingen doorzien en daar snel op inspelen
0 20 40 60 80 100
  • Je schakelt snel naar andere situaties en bent snel inzetbaar op aangrenzende gebieden.
  • Je pikt snel nieuwe zaken op en neemt deze mee in je eigen werkzaamheden.
  • Je past je gedragsstijl aan de situatie aan.
Doeltreffend reageren op zich wijzigende omstandigheden
0 20 40 60 80 100
  • Je hebt inzicht in je eigen aanpak.
  • Je schakelt snel tussen verschillende werkzaamheden binnen je eigen gebied.
  • Je staat open voor feedback.
  • Je ziet in wanneer je gedragsstijl niet aanslaat bij de ander.
Stimuleren van anderen om over gedragsstijl na te denken en anticiperen op zich wijzigende omstandigheden
0 20 40 60 80 100
  • Je ziet wanneer er behoefte is aan of noodzaak voor verandering en ontplooit hiervoor initiatieven.
  • Je wisselt gemakkelijk van gedragsstijl als de situatie daarom vraagt.
  • Je stimuleert anderen om zich verschillende gedragsstijlen eigen te maken.

Inzet

Levert meer dan de gemiddelde inspanning; beperkt zich niet tot hetgeen er gevraagd wordt; pakt zaken energiek en enthousiast aan. Streeft het realiseren van hoge productie na; heeft kritische aandacht voor het snel uitvoeren van taken en het verzetten van veel werk.

Doorzettingsvermogen
0 20 40 60 80 100
  • Blijft zich inspannen om beoogde doelstellingen te realiseren; geeft niet op tot deze zijn bereikt.
Energie
0 20 40 60 80 100
  • Gedurende een lange periode actief zijn wanneer de functie dat vraagt. Hard werken, uithoudingsvermogen hebben.
Ambitie
0 20 40 60 80 100
  • Laat zien erop gericht te zijn een hogere positie in de organisatie te willen bereiken.

Coachen

Het stimuleren en motiveren van anderen gericht op hun persoonlijke ontwikkeling en het geven en ontvangen van feedback in een open verstandhouding.

Anderen helpen competenties te ontwikkelen en verbeteren
0 20 40 60 80 100
  • Je helpt medewerkers om hun inzicht te vergroten in de eigen sterktes en zwaktes.
  • Je ondersteunt medewerkers bij het realiseren van doelstellingen die zij voor zichzelf hebben geformuleerd.
  • Je geeft helder en genuanceerd feedback aan anderen, gericht op hun ontwikkeling.
Feedback geven, ondersteunen en meedenken
0 20 40 60 80 100
  • Je geeft feedback op concreet gedrag en houdt anderen een spiegel voor.
  • Je hebt aandacht voor vragen en problemen en gaat hierop in.
  • Je helpt anderen om hun eigen ontwikkelingsdoelen te formuleren.
  • Je geeft anderen aanwijzingen en tips om resultaten te verbeteren.
Voorzien hoe anderen zich ontwikkelen en hierop anticiperen
0 20 40 60 80 100
  • Je beschikt over een breed repertoire aan coachingsvaardigheden.
  • Je helpt anderen om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.
  • Je leeft je in de ander in en bouwt verder op het zelfvertrouwen van de ander.
  • Je stimuleert anderen om hun competenties in te zetten en te vergroten.

Leervermogen

Wens en vermogen om verder te groeien voor een brede en blijvende inzetbaarheid.

Actief zoeken naar leersituaties en leerpunten omzetten in acties
0 20 40 60 80 100
  • Je zit niet vast in denkkaders, staat open voor nieuwe ontwikkelingen in eigen vakgebied en integreert nieuwe kennis in bestaande.
  • Je benut ervaringen en talenten van anderen voor je eigen ontwikkeling en prestaties.
  • Je zet leerpunten om in acties en je past opgedane inzichten en kennis direct in de praktijk toe, waarbij je probeert grenzen te verleggen en uitdagingen aan te gaan.
Openstaan voor feedback en gebruik maken van mogelijkheden tot ontwikkeling
0 20 40 60 80 100
  • Je ziet sterke en zwakke kanten in je eigen functioneren en je leert van fouten.
  • Je vraagt feedback aan anderen en creëert voor jezelf feedback- of oefensituaties.
  • Je wilt leren in werksituaties en je zoekt en benut kansen voor je eigen ontwikkeling.
  • Je spreekt je wensen, behoeften en (on)tevredenheid uit.
  • Je maakt gebruik van de ruimte die voor je ontwikkeling geboden wordt.
Zorgen voor een goed leerklimaat
0 20 40 60 80 100
  • Je bent kritisch ten aanzien van andermans functioneren en je deelt ervaringen.
  • Je onderneemt gerichte actie voor de ontwikkeling van anderen.
  • Je hebt inzicht in leerprocessen en leerstijlen en je benut dit inzicht voor de organisatie.