Terug

Competenties

Bestuurlijk-organisatorisch
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Sociaal-communicatief
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Intellectueel
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Emotioneel
0 20 40 60 80 100
0 20 40 60 80 100
Taakgericht
0 20 40 60 80 100

Competenties

Ben ik klantgericht? Hoe ga ik om met stress? Kan ik samenwerken?
In dit onderdeel laten we je jouw score zien op 29 verschillende competenties. We hanteren de indeling uit het boek “The Art of Management” van M.A. Nieuwenhuis (ISBN-13: 978-90-806665-1-1, 2003-2010). Competenties omvatten kennis, vaardigheden en eigenschappen die relevant zijn voor de (nieuwe) werkomgeving, maar kunnen ook nuttig zijn voor privé en voor studenten tijdens de studie.

- Waar de voorgaande onderdelen stabiel zijn is dit onderdeel goed te ontwikkelen.
- Zie het als een 0-meting, we laten je hier zien of je de 29 competenties de afgelopen 6 tot 8 maanden hebt gebruikt en hoe je hier op scoort, het gaat vooral om het gedrag wat je laat zien.
- Je kunt de competentie categorieën allemaal open klikken.
- Je kunt vervolgens op elke competentie klikken. (Dan krijg je een pop-up)
- Bovenaan vind je de algemene beschrijving van de competentie.
- Binnen elke competentie tonen we vervolgens drie hoofd thema’s met daaronder gedragingen.
- Voor competenties waar je boven de 40% scoort, is minder inspanning vereist en beheers je momenteel al goed.

De kleuren:
Oranje = Je beheerst de basis van de competentie
Groen = Je bent ervaren in deze competentie
Blauw = Je bent een expert in deze competentie

Het gaat vooral om het gedrag wat je nu laat zien. Als je een half jaar of langer het gedrag toepast wat je zou willen ontwikkelen zal je score op die competentie omhoog gaan.

Tip: Als je op zoek gaat naar een andere functie, overweeg dan een functie waar competenties in voorkomen waarin je tussen de 40-50 scoort. Als je je juist wilt ontwikkelen, analyseer dan de gedragingen op de verschillende niveaus en integreer dit in je ontwikkelplan.

Plannen en organiseren

Op een effectieve manier doelen en prioriteiten bepalen en de benodigde tijd, activiteiten en middelen aangeven om bepaalde doelen te bereiken.

Effectief plannen en organiseren van eigen werk
0 20 40 60 80 100
  • Je weet wat je moet doen en neemt (binnen kaders) zelf initiatief.
  • Je stelt doelen en prioriteiten in je eigen werk.
  • Je rondt je werk op tijd af.
  • Je komt afspraken na.
Coördineren van het eigen werk en dat van anderen
0 20 40 60 80 100
  • Je zorgt voor de beschikbaarheid van de middelen die voor het bereiken van de doelstellingen nodig zijn.
  • Je hebt overzicht over de uit te voeren taken.
  • Je geeft aan hoe het werk efficiënt en effectief kan worden ingedeeld en uitgevoerd, je maakt duidelijke afspraken en geeft verwachtingen aan (wie, wat wanneer).
  • Je stelt doelen en prioriteiten in je eigen werk en dat van anderen.
Sturen op hoofdlijnen
0 20 40 60 80 100
  • Je ziet toe op een efficiënte en effectieve besteding van middelen
  • Je stuurt de planning en organisatie van werkzaamheden aan en ondersteunt anderen daarbij
  • Je anticipeert op ontwikkelingen die van invloed zijn op de doelen van de organisatie en past planningen en doelstellingen hierop aan
  • Je doet meerdere zaken tegelijk, kunt daarbij snel schakelen van het een naar het ander en je houdt de hoofdlijnen in het oog

Resultaatgerichtheid

Gericht zijn op het vertalen en concretiseren van doelen en het realiseren van resultaten volgens tijdpad, normen en afspraken.

Bewaken van doelstellingen en het nemen van eigen initiatief
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt jezelf ambitieuze doelen.
  • Je maakt een goede afweging tussen inspanning en mogelijk resultaat.
  • Je bent vasthoudend in het zoeken naar oplossingen voor ingewikkelde problemen en stelt zo nodig je aanpak bij.
  • Je besteedt je tijd effectief en efficiënt.
  • Je spreekt medewerkers aan op hun resultaten en rekent hen erop af als ze het afgesproken resultaat niet behalen.
  • Je werkt outputgericht en stelt prioriteiten.
Zich inzetten om gestelde doelen te bereiken
0 20 40 60 80 100
  • Je maakt duidelijke afspraken over de te realiseren doelen en je eigen bijdrage daaraan.
  • Je zet je zichtbaar in om de gestelde doelen te realiseren.
  • Je geeft tijdig aan wanneer er knelpunten in het werk optreden.
  • Je bent vasthoudend bij verstoringen en tegenslag.
Gericht zijn op het behalen van doelen en resultaten op lange termijn
0 20 40 60 80 100
  • Je realiseert verbeteringen in de werkzaamheden en randvoorwaarden, zowel binnen als buiten je eigen aandachtsgebied.
  • Je stelt meetbare (strategische) doelstellingen op en definieert de resultaten op langere termijn.
  • Je maakt afspraken over de manier waarop lange-termijndoelen behaald moeten worden en je toetst en borgt de naleving van afspraken.
  • Je stimuleert anderen tot het stellen en realiseren van ambitieuze doelen en vertoont hierin voorbeeldgedrag.
  • Je faciliteert anderen of neemt obstakels voor anderen weg, zodat gemeenschappelijke doelen kunnen worden bereikt.

Samenwerken

Samenwerken Het vermogen om samen met anderen aan een gemeenschappelijk doel te werken, ook als dit doel niet direct van persoonlijk belang is.

Op eigen initiatief met anderen werken aan een gezamenlijk resultaat
0 20 40 60 80 100
  • Je biedt gevraagd en ongevraagd hulp aan en vraagt waar nodig zelf om hulp.
  • Je maakt heldere en meetbare afspraken.
  • Je wisselt op eigen initiatief informatie, kennis en ideeën uit met medewerkers of collega's in het kader van het gemeenschappelijke doel.
  • Je verwerkt meningen van anderen in je eigen ideeën, plannen en werkwijzen.
Meewerken en informeren van anderen
0 20 40 60 80 100
  • Je toont belangstelling voor collega's en helpt hen op verzoek.
  • Je komt gemaakte afspraken na.
  • Je deelt informatie en ervaringen met anderen.
  • Je geeft je eigen mening, vraagt de mening van collega's en houdt er rekening mee.
  • Je draagt bij aan het gemeenschappelijke doe.
Stimuleren van samenwerking
0 20 40 60 80 100
  • Je moedigt anderen aan om samen te werken en hun ideeën te uiten.
  • Je komt met suggesties om het gezamenlijke resultaat te verbeteren.
  • Je stimuleert medewerkers of collega's om informatie en kennis met elkaar te delen.
  • Je bevordert de goede onderlinge verstandhouding en geeft opbouwende kritiek en feedback.

Klantgerichtheid

Het vermogen in te spelen op en tegemoet te komen aan vragen, wensen, behoeften en belangen van zowel interne als externe klanten.

Op eigen initiatief met passende voorstellen komen en actief meedenken
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt je actief hulpvaardig en adviserend op voor klanten en je hebt grondige kennis van de klant
  • Je streeft actief naar verhoging van de klanttevredenheid en kwaliteitsverbetering
  • Je onderhoudt de relatie met de klant en werkt aan potentiële relaties
Servicegericht zijn
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt je hulpvaardig op bij vragen van klanten
  • Je onderneemt snel en adequaat concrete acties naar aanleiding van klantvragen
  • Je bent gericht op het leveren van kwaliteit
  • Je toont integriteit en eerlijkheid in het contact en maakt duidelijke afspraken over service, kwaliteit en levering
Anderen stimuleren om de dienstverlening aan klanten te optimaliseren
0 20 40 60 80 100
  • Je denkt spontaan met de klant mee, hoort zo nodig de vraag achter de vraag en ziet de mogelijkheden en beperkingen
  • Je vertaalt de informatie van de klant naar een realistisch voorstel, gericht op toegevoegde waarde voor klanten
  • Je onderneemt extra acties om de relatie met klanten op te bouwen of te versterken.
  • Je stimuleert en faciliteert anderen om actief klantgericht te werken

Communicatieve vaardigheden

Ideeën en informatie mondeling en schriftelijk helder en duidelijk kunnen overbrengen, zodanig dat de essentie wordt begrepen en met een effectief gebruik van de bestaande communicatiemiddelen. Afhankelijk van de situatie of het doel een geschikte vaardigheid of een passende wijze van communiceren vinden.

Effectief en efficiënt informatie zenden en ontvangen
0 20 40 60 80 100
  • Je presenteert je gemakkelijk en legt contacten in verschillende sociale omgevingen
  • Je bouwt een betoog logisch op en houdt de aandacht vast
  • Je toetst of je boodschap is overgekomen bij de doelgroep
  • Je stelt je open voor overleg
  • Je onderkent (non) verbale communicatie
Luisteren en overbrengen
0 20 40 60 80 100
  • Je brengt een heldere en logische structuur aan in de informatie en je wijdt niet onnodig uit
  • Je gebruikt taal die aansluit bij de boodschap en doelgroep en je gebruikt geen onnodig vakjargon
  • Je spreekt rustig en goed verstaanbaar (snelheid, volume, articulatie) en je maakt effectief gebruik van woord, gebaar en hulpmiddelen
  • Je schrijft helder, beknopt en foutloos (woordkeuze, spelling, grammatica)
  • Je toont belangstelling en betrokkenheid, luistert actief en vraagt naar iemands mening, advies en welbevinden
  • Je legt dingen rustig en zeker uit, net zolang totdat je boodschap volledig is overgekomen
Zorgen voor een goed communicatieklimaat
0 20 40 60 80 100
  • Je hebt aandacht voor de behoeften, belangen, emoties en opvattingen van anderen en je anticipeert hierop door je verbale en non-verbale communicatiestijl aan te passen
  • Je maakt complexe onderwerpen begrijpelijk voor anderen
  • Je stimuleert anderen tot helder communiceren
  • Je bevordert de onderlinge communicatie

Analytisch vermogen

Signaleren van problemen, verbanden zien, gefundeerde conclusies trekken en consequenties inschatten. Complexe problemen opdelen in onderdelen en hoofden bijzaken onderscheiden. Gebruik maken van logica.

Verbanden leggen en oorzaken zien
0 20 40 60 80 100
  • Je benadert een probleem vanuit verschillende invalshoeken en komt tot een genuanceerd oordeel
  • Je weet wanneer de verzamelde informatie voldoende is voor het trekken van conclusies en je maakt onderscheid tussen feitelijke informatie en interpretaties of veronderstellingen
  • Je legt verbanden tussen verschillende soorten informatie
  • Je trekt conclusies over oorzaak en gevolg van problemen
De essentie van het probleem zien
0 20 40 60 80 100
  • Je stelt gerichte vragen om een probleem helder te krijgen
  • Je gaat systematisch en gestructureerd te werk in het analyseren van een probleem
  • Je verzamelt relevante informatie
  • Je onderscheidt hoofden bijzaken in aangeleverde informatie
Complexe analyses maken
0 20 40 60 80 100
  • Je overziet gevolgen op lange termijn
  • Je hebt inzicht in (onderliggende) belangentegenstellingen
  • Je plaatst het probleem in een ruimere context dan je eigen vakgebied
  • Je ziet grote lijnen en tilt vraagstukken naar een hoger abstractieniveau
  • Je brengt complexe, soms tegenstrijdige informatie terug tot de kern

Omgevingsbewustzijn

Volgen van relevante ontwikkelingen in de omgeving van de organisatie en het benutten van deze kennis voor de organisatie en/of het vakgebied.

Actief gebruik maken van kennis van externe ontwikkelingen
0 20 40 60 80 100
  • Je communiceert regelmatig over de betekenis die aan externe ontwikkelingen moet worden toegekend
  • Je participeert in kennisnetwerken
  • Je maakt in je werk gebruik van je kennis van ontwikkelingen
Bevorderen van het omgevingsbewustzijn
0 20 40 60 80 100
  • Je bent op de hoogte van actuele zaken en weet wat er speelt op maatschappelijk, politiek, technologisch en economisch gebied
  • Je blijft op de hoogte van ontwikkelingen binnen je eigen vakgebied
  • Je wisselt regelmatig met anderen van gedachten over externe ontwikkelingen
Zich informeren over externe ontwikkelingen
0 20 40 60 80 100
  • Je treedt binnen het vakgebied op als vraagbaak voor anderen
  • Je vertaalt relevante externe ontwikkelingen naar je eigen organisatie
  • Je ondersteunt en stimuleert anderen om informatie uit te wisselen over relevante externe ontwikkelingen

Zelfvertrouwen

Het vermogen om weloverwogen en zelfbewust te beslissen en acties te ondernemen, ook in moeilijke omstandigheden.

Zich zelfbewust presenteren
0 20 40 60 80 100
  • Je gelooft in je eigen visie, ook als anderen het er niet mee eens zijn
  • Je stelt je kwetsbaar op en geeft gemaakte fouten openlijk toe
  • Je positioneert je door deskundigheid uit te stralen en met een overtuigende inbreng in discussies op je eigen vakgebied
  • Je hebt een stevige en weerbare opstelling in contacten
  • Je vat tegenstand of weerstand niet persoonlijk op
Vertrouwen op eigen standpunten
0 20 40 60 80 100
  • Je houdt afstand om alle relevante aspecten te overwegen en vormt je eigen, weloverwogen, onafhankelijke mening
  • Je hebt vertrouwen in je eigen standpunten en draagt deze uit
Anderen stimuleren tot een zelfbewuste houding
0 20 40 60 80 100
  • Je creëert een atmosfeer waarin gevoelens en emoties kunnen worden getoond, waar mensen zich kwetsbaar durven op te stellen en gemaakte fouten openlijk durven toe te geven
  • Je zet je eigen visie neer en als anderen een andere visie hebben confronteer je hen op een constructieve en kalme wijze
  • Je stimuleert anderen te vertrouwen op eigen kunnen

Stressbestendigheid

Effectief blijven presteren onder werkdruk, tijdsdruk, bij tegenslag, tegenspel, teleurstelling en/of kritiek. Je niet van je stuk laten brengen.

Prioriteren en relativeren
0 20 40 60 80 100
  • Je gaat constructief om met kritiek van anderen en blijft bereid om je eigen aanpak te toetsen
  • Je brengt bij (tijds)druk prioriteiten aan en blijft doeltreffend en tactisch handelen
  • Je presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en bij complicaties
Onder druk rustig blijven en professioneel afhandelen van het eigen werk
0 20 40 60 80 100
  • Je reageert rustig en vriendelijk in hectische en onvoorziene situaties
  • Je toont zelfbeheersing in situaties die emoties oproepen
  • Je blijft onder (tijds)druk effectief en geconcentreerd werken
  • Je behoudt bij confrontaties een correcte en tactvolle houding
Herkennen van stress
0 20 40 60 80 100
  • Je herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met anderen te analyseren
  • Je plant en structureert op een dusdanige manier dat stress voor jezelf en anderen wordt voorkomen
  • Je vertoont voorbeeldgedrag door onder grote druk in complexe situaties positief en optimistisch te blijven

Flexibiliteit

Effectief aanpassen bij veranderende omstandigheden, weerstand, problemen of kansen door van werkwijze te variëren en zo het gestelde doel te bereiken.

Ontwikkelingen doorzien en daar snel op inspelen
0 20 40 60 80 100
  • Je schakelt snel naar andere situaties en bent snel inzetbaar op aangrenzende gebieden.
  • Je pikt snel nieuwe zaken op en neemt deze mee in je eigen werkzaamheden.
  • Je past je gedragsstijl aan de situatie aan.
Doeltreffend reageren op zich wijzigende omstandigheden
0 20 40 60 80 100
  • Je hebt inzicht in je eigen aanpak.
  • Je schakelt snel tussen verschillende werkzaamheden binnen je eigen gebied.
  • Je staat open voor feedback.
  • Je ziet in wanneer je gedragsstijl niet aanslaat bij de ander.
Stimuleren van anderen om over gedragsstijl na te denken en anticiperen op zich wijzigende omstandigheden
0 20 40 60 80 100
  • Je ziet wanneer er behoefte is aan of noodzaak voor verandering en ontplooit hiervoor initiatieven.
  • Je wisselt gemakkelijk van gedragsstijl als de situatie daarom vraagt.
  • Je stimuleert anderen om zich verschillende gedragsstijlen eigen te maken.